Parool: ‘Ik heb geld genoeg, dus waarom niet?’

Advocaat Paul Tjiam (33), die in het dagelijks leven beursgenoteerde multinationals bijstaat, is afgelopen week naar Irak gereisd om babymelkpoeder te brengen naar een vluchtelingenkamp van yezidi’s. Op eigen houtje.

‘Verschillende mensen maakten zo’n gebaar: je keel wordt afgesneden,’ zegt Paul Tjiam over zijn aankomst bij de grens van Irak. Hij doet het gebaar voor. Het was een grapje, legt hij uit. Ze bedoelen: je bent gék dat je hier komt. Onvriendelijk waren ze niet, integendeel. ‘Ze wilden me helpen en beschermen. IS-spionnen kunnen overal zitten in de grensstad.’

Iets ‘goeds’
Vijf jaar had de succesvolle advocaat Paul Tjiam aan één stuk door gewerkt bij het grootste advocatenkantoor aan de Zuidas, De Brauw Blackstone Westbroek. Tijd voor een sabbatical. Het plan was: een reis over land van Amsterdam naar Iran. Hij had ook nog een ander plan: iets ‘goeds’ doen onderweg. In zijn studietijd had hij in een weeshuis in Indonesië gewerkt, zoiets wilde hij weer.

De reis zou gaan via Georgië, Azerbeidzjan, Turkmenistan en Armenië, maar eenmaal onderweg besloot hij één locatie toe te voegen: Irak. ‘In The New York Times las ik over de yezidi’s, een religieuze minderheid die door het Sinjargebergte trok op de vlucht voor IS,’ zegt hij. ‘Velen waren aangekomen in de stad Zakho, op de grens van Irak, Syrië en Turkije. Zakho is dichtbij, dacht ik toen.’ Hij zou één dag de oversteek maken vanuit Turkije en speelgoed uitdelen aan vluchtelingenkinderen.

Wel bang
De busreis van de Turkse stad Mardin naar Silopi, vanwaar hij naar Irak zou kunnen oversteken in oktober, voerde drie uur langs de Syrische grens – te herkennen aan kilometers prikkeldraad en mannen met geweren. Het feit dat het een donkere, druilerige dag was en de bus ‘tergend langzaam reed’, verhoogde de spanning. ‘Ja, ik was bang,’ zegt hij. Bang voor het onbekende, voor wat hem te wachten stond. Ook omdat er al opstand was in de Turkse steden waar hij nét vandaan kwam.

Maar, om dat meteen te relativeren: ‘Het was geen zelfmoordmissie.’ De lokale bevolking adviseerde hem wel door te reizen en niet op dezelfde plek te blijven, omdat IS-sympathisanten je niet in de smiezen moeten krijgen. Zijn ouders lichtte hij van tevoren niet in, want hij wist dat zij niet blij zouden zijn. Van Silopi was het nog een half uur rijden in een busje naar de Iraakse stad. Een sergeant van het Koerdisch-Iraakse leger hielp hem en een paar medepassagiers de grens over met een tijdelijk visum voor vijftien dagen. ‘Dat visum kan in principe iedereen krijgen,’ zegt Tjiam.

Speelgoed uitdelen
In Zakho vielen de duizenden yezidi’s die zich schuilhielden in leegstaande gebouwen en tentenkampen van Unicef meteen op. Bij het eerste tentenkamp begon hij met speelgoed uitdelen. Tjiam: ‘Ze waren héél blij. Kinderen kwamen van alle kanten aangerend. Hun moeders waren in tranen. Zij hadden dagenlang door de bergen moeten sjouwen met hun kinderen op hun schouders, zonder eten. IS had alles wat ze hadden kapotgemaakt.’

Na een klein verslagje dat de advocaat daarna op zijn Facebookpagina zette, wilden tientallen van zijn vrienden stante pede geld overmaken. De angst maakte plaats voor medelijden, het plan om één dag te blijven veranderde in zes dagen Irak.

Sjaals en mutsen
Goede daad gedaan, zou je zeggen. Maar half januari is Tjiam teruggekeerd naar Zakho: ‘Ik was erg van slag door wat ik had gezien. Toen ik later op mijn reis in Armenië aankwam, sneeuwde het en realiseerde ik me dat de vluchtelingen in Irak het ook steeds kouder zouden krijgen. Internationale hulporganisaties en de regering voorzien in hun eerste levensbehoeften, voor de rest zijn ze afhankelijk van giften en stichtingen.’ Omdat hij nog duizend euro van zijn reisbudget over had, besloot hij terug te gaan. Na een extra Facebookoproep had hij binnen een mum van tijd vierduizend euro erbij, waarmee hij naar Arbil kon vliegen en sjaals en mutsen kon inkopen.

De tweede keer ontdekte Tjiam een vluchtelingenkamp iets buiten de stad Zakho waar ongeveer duizend families woonden. Geheel toevallig was de kampleider een Koerdische Irakees die in Leeuwarden had gewoond en goed Nederlands sprak. Tjiam: ‘We hadden meteen een klik. Ik vertelde wat ik bij me had en vroeg hem waar ze behoefte aan hadden.’ Dat was melkpoeder voor baby’s en kleine kinderen, en luiers voor ouderen en gehandicapten.’ Van het resterende geld kocht hij dus melkpoeder en luiers. ‘Ik ben drie dagen in het kamp gebleven, heb met de families gesproken en gegeten.’

Ook deze keer ging alles goed. ‘Ik was nu minder bang, kende de weg een beetje. De mensen in het kamp waren heel bezorgd om mij, ze wilden me overal naartoe brengen en beschermen. Ze waren zelf ook uiterst voorzichtig, bang voor bommen en voor spionnen. Elke auto die er binnenkwam, iedere persoon, elke doos werd doorgespit.’

Waarom niet?
Waarom hij niet gewoon geld aan een goed doel heeft overgemaakt? ‘Ik vond het fijn precies te weten waar het geld heen gaat en het zelf te brengen. Ik heb er verder geen belang bij, en ik heb geld genoeg, dus waarom zou ik het níét doen?’ En: ‘Je weet dat die mensen nauwelijks geholpen worden, juist omdat iedereen het eng vindt.’

Over een tijdje zal hij teruggaan. ‘Dit laat me niet meer los.’ Maar hij wil geen stichting oprichten, geen crowdfunding. Gewoon dit, precies zo. ‘Dit kan ik zelf doen,’ legt hij uit. ‘Ik heb zo vijfduizend euro bij elkaar, ik kan in mijn eentje erheen, ik kan de spullen zelf dragen. Groter kan en zal het ‘project’ niet worden.’

En dat wil hij ook niet: in de eerste plaats wil hij een goede advocaat zijn. ‘Het zou me kapotmaken als ik hier altijd mee bezig ben. In deze mate kan ik het net aan.’

Maandag zit hij weer op de Zuidas.

Verschenen in Parool, 1 februari 2015